Zending

Tsja, tenslotte vier je maar een keer dat de zending 100 jaar bestaat in Sowek…

Een verslag door Vien Sawor

Op 22 februari jl. vertrok ik naar Biak om op 1 maart het feest van 100 jaar zending in het geboortedorp van mijn vader, Zacharias Sawor, mee te maken. Maandenlange voorbereidingen gingen er aan vooraf. Want dit moest groots gevierd worden. Op 1 maart jl. was het precies honderd jaar geleden dat de bewoners van Sowek, het grootste kustdorp van Biak, gelegen aan de zuidkust van het schiereiland Supiori, kennismaakten met de zending. Het mocht niet zo gaan als de viering van de zending in Noord Supiori vorig jaar. Daar wordt in Biak vandaag de dag nog met schande over gesproken: de bezoekers gingen toen hongerig naar huis, onacceptabel! Want een feest zonder goed en (te)veel eten is geen feest, dat mag duidelijk zijn. Maar hoe geef je duizenden mensen tegelijkertijd te eten, zonder gas of stromend water? Geen probleem, daar was een handig systeem voor bedacht. Maar laat ik bij het begin beginnen en iets over de geschiedenis van Sowek zelf vertellen.

Sowek

Sowek is het grootste kustdorp van Biak met meer dan 2000 bewoners. Het dorp ligt op het schiereiland Supiori in een langgerekte tong aan een baai omgeven door enkele onbewoonde eilandjes die het dorp beschermen tegen harde wind uit de zee. Al generaties lang wonen de bewoners van Sowek in huizen op palen boven zee, waar de malariamug niet actief is en waar het dus gezonder wonen is. Het dorp bestaat eigenlijk uit een lange, uit kei en cement opgebouwde ‘’straat’’ met aan weerszijden houten huizen op palen in het water. Deze straat heeft weer verschillende zijvertakkingen naar andere huizen die met elkaar verbonden zijn door houten loopbruggen. Sowek bestaat uit enkele grote clans, ‘kerets’, en vele subclans. Deze clans zijn o.a. Wambrauw, Sawen, Arwakon, Sarawan, Sawor, Kurni, Fainsenem, Rumbekwan, Kawer, Mandosir, Kafiar, Menfandu, Mansawan. Al deze clans hebben hun eigen plek in het dorp, aan het begin van de straat (of de jambatan, brug) wonen de Wambrauws en zo’n 1000 meter verderop, aan het einde van de straat wonen de Mansawans, met daartussen de andere clans.

Noormannen

Sowekers zijn vissers en als zodanig een zeevarend volkje. Vroeger waren ze berucht vanwege hun rooftochten. Ik heb me laten vertellen dat het de Noormannen van Biak waren. Waar de Noormannen vroeger West Europa onveilig maakten, zo voeren de Sowekers met hun grote prauwen tot Ternate, Tidore en zelfs nog verder westwaarts. Zij roofden slaven uit de naburige dorpen en plaatsen die ze aandeden en verkochten ze door aan andere stammen of trouwden ermee. Zo ontstond het gezegde in het Biaks dat luidt: “”Kunsi ma kobuksi, insama sna romawa manseren no be ko! (Wij halen ze – vrouwelijke slaven – weg uit andere volken en huwen hen, opdat zij goddelijke zonen voor de stam voortbrengen””). Aan dit gezegde moest ik denken toen ik twee jaar geleden een Nederlandse ingenieur in Sowek begeleidde. Hij was er om een pomp op zonne-energie te plaatsen, die ze namens St. Rajori gingen installeren en die nu de bewoners van Sowek van schoon water voorziet. Wandelend door het dorp viel het hem op dat de Sowekers uiterlijk zo verschillend waren. Wijzend naar een jongen van de clan Mandosir: “Deze man zou net zo goed uit India kunnen komen, zijn gelaatstrekken zijn typisch Indiaas, maar hij daar (een Menufandu) heeft weer sluik haar en is nogal lichtbruin, en dat kind zou net zo goed een Afrikaans kind kunnen zijn…

De eerste guru’s

Volgende de overleveringen was de eerste ‘guru’ (onderwijzer-evangelist) van Papua, Nosseni of Petrus Kafiar, een door mensen van Korido geroofde slaaf. Deze Kafiar werd vervolgens door zendeling Van Hasselt vrijgekocht die hem liet studeren voor onderwijzer in Depok, Java. Kafiar is later van grote waarde geweest voor de verspreiding van het evangelie op Biak. Er waren twee clans in Sowek die de eerste ‘goeroe’ naar Sowek brachten vanuit Mansinam; de clans Sawor en Kawer, om precies te zijn Sanadi Sawor en Redjawo Kawer, beiden stamhoofden. Volgens de overleveringen van de clanoudsten haalden Sanadi Sawor en Redjawo Kawer de eerste goeroe al in 1905 of 1906 naar Sowek, dus jaren vóór de komst van zendeling van Hasselt rond maart 1909, te weten guru Mefi. Hij was waarschijnlijk afkomstig van de Sanghi-eilanden. Vervolgens kwamen achtereenvolgens in 1909, de guru’s P. Tumako, P. Rumbekwaim en D. Mailoa. Volgens clanoudsten woonde onderwijzer-evangelist Mefi bij Sanadi Sawor in huis. Doordeweeks, nadat de dorpsbewoners hun werk voor de dag erop hadden zitten gaf goeroe Mefi hen godsdienstles. Toen Van Hasselt in april 1909 in Sowek kwam, bestond er dus al een kleine christelijke gemeente met evangelist goeroe Mefi aan het hoofd. In de oude archieven van zendeling F.J.F. van Hasselt moet de evangelist Mefi te vinden zijn, waarover tot dusverre weinig bekend is. Feitelijk was de zending dus al eerder bekend in Sowek, nl. met de komst van goeroe Mefi naar Sowek. Maar voor de geschiedenisboeken wordt het jaar 1909 aan gehouden.

God en Nanggi

Elke zondag kwamen de mensen van de clans Sawor en Kawer bij elkaar voor de zondagsdienst in het grote huis van Sanadi Sawor. Dit vaak tot groot vermaak van de andere clans die hen uitlachten als zij op zondag naar de kerk gingen. Schertsend riepen ze tot deze nieuwe kerkgangers: “”Wat zal jullie God je vandaag schenken? Een grote vis? Of misschien waardevolle goederen voor je ruilhandel?”” De overige Sowekers kenden immers een eigen god, ‘Nanggi’ (de Hemel). Daarnaast kende men voorouderbeelden, ‘Korwar’, tegen wie ze praatten en zonodig om advies vroegen, ze werden niet aanbeden. Ze aanbaden wel de “”Nanggi’ en daarmee een voor hen onbekende god in de hemel. Zo kende Sowek talloze traditionele ‘Rumsrams’, waarin de mensen bijeen kwamen om tot “”Nanggi”” te bidden. De stamhoofden waren degenen die de offers op de “”araren”” (een soort podium) moesten aanbieden. Zij beklommen het podium met het offer (meestal voedsel) en schreeuwden met gespreide opgeheven handen naar de hemel: “”Nanggi o, wun sadaka inggo benane fa wanna, bo ras ine inggobe inggorabe swan ido buk inno sibor ma inggo mun, in beba no””, hetgeen betekent: “”Hemel, neem onze offers aan, eet ervan en als wij vandaag gaan vissen op zee, geef ons dan veel vissen, grote vissen””. Als ‘Nanggi’ de offers aanvaardde, beefden de handen van het stamhoofd en schudde zijn hele lichaam: dat was het teken dat hun verzoek was ingewilligd. Volgens de verhalen vingen ze vervolgens inderdaad veel vissen, ook grote vissen. En zolang hun offergebeden werden verhoord door hun god, Nanggi, was er uiteraard geen reden om net als hun dorpsgenoten van de clans Sawor en Kawer, naar de kerk te gaan.

Feest!

Tot zover de geschiedenis en zoals gezegd, was het op 1 maart jl. eindelijk zo ver: het 100-jarig bestaan van de zending in Sowek werd een geweldig en groots opgezet feest. Enkele duizenden bezoekers vanuit heel Papua (en daarbuiten) waren overgekomen voor de happening. Ik was de vrijdag ervoor, 28 februari, al gearriveerd in Sowek samen met Truus van Vliet, een Nederlandse vriendin die in Biak woont en werkt (zie ook partners van Stichting Rajori…link..). Precies om middernacht, klokslag 12 uur werden we verrast met prachtige trompetmuziek vanaf de berg bij de kerk en daarna kleurrijk vuurwerk. Een mooi moment waarmee 1 maart werd ingeluid. De volgende ochtend als de “obor” eindelijk arriveert, kan het echte feest beginnen. Ik voel me trots als de obor begeleid wordt door een jonger neefje van de Sawor-Sanadi-clan, als eerbetoon aan de Sawor-clan die samen met de Kawer-clan de zending naar Sowek brachten. De fakkel heeft dan al een tocht lange verschillende plaatsen in Supiori gemaakt, als symbool voor het evangelie dat van plaats naar plaats is gegaan. Zingend en dansend wordt de fakkel begeleid naar het grote podium bij de kerk alwaar de fakkel ceremonieel ontvangen wordt. Daarna volgen natuurlijk de officiële speeches en het aansnijden van de enorme verjaardagstaart in de vorm van een opengeslagen bijbel. Alles wordt afgewisseld met prachtige zangkoren. Tot slot is er een afsluitende –zeer lange- preek van wel een uur (vooral bij 40 graden). Maar na deze lange officiële zit begint het officieuze gedeelte: het eten en vermaak.

Eten!

Elke clan heeft voor deze gelegenheid een eigen familiehuis en –keuken gebouwd en ik ga natuurlijk als eerste naar de keuken van de Sawor-clan. Vol bewondering zie ik hoe de vrouwen van de clan in een keukentje van nauwelijk 3 bij 3 met behulp van een paar comfors (soort petroleum-kookstellen) en hele grote wokpannen, zonder stromend water of elektriciteit een lekkere maaltijd voor honderden gasten hebben voorbereid: rijst, keladi, verse vis, kip, kankun, mie, kleurige krupuk, papeda, gewokte groenten van boontjes, wortels, taugé, in een overheerlijke gele saus, lekkere fruitbowls en drankjes, teveel om op te noemen. Als “buitenlandse’’ gasten mogen Truus en ik als eerste aanschuiven, voordat de stroom met gasten op gang komt en aan het lopend buffet aanschuift. En dat is maar goed ook want al gauw lijkt er aan de rij binnenkomende mensen geen einde te komen. En zodra er een schaal leeg is wordt deze onmiddellijk aangevuld. Mijn tante van bijna tachtig beziet alles van een afstand en is gerustgesteld, glunderend: “Komaiwa”, oftewel: de Sawors hoeven zich in elk geval niet te schamen (omdat er te weinig eten zou zijn). Sterker nog, er was nog eten over voor de volgende dag! Voor de beleefdheid gaan we daarna nog eten bij verschillende andere clans, maar eigenlijk zijn we dan allang verzadigd. En zoals we al vermoedden is het bij de andere families net zo lekker en is er eten in overvloed.

Voldaan…

’s Avonds is het een gekleurd spektakel: overal in het dorp branden kleurige lichtjes, er spelen verschillende muziekbands, traditioneel en modern, die afgewisseld worden met stand-up comedians. Op z’n Papua’s welteverstaan: met veel “pace’s en “mace’s” en na elke mop, leuk of niet leuk, giert iedereen het uit! Het feest duurt tot in de kleine ochtenduurtjes. Ik houd het vol tot een uur of vier, dan ga ook ik slapen. De volgende dag zijn we lui en komen we langzaam bij met een picknick op het prachtige naburige onbewoonde eiland Munsaki: wit strand, blauwe zee, wuivende palmen, en bij laag water volop vis. Dinsdagavond zijn we na een vermoeiende taxirit van een paar uur alweer terug in Biak-stad: dodelijk vermoeid, maar wel heel voldaan na een paar prachtige dagen. Jammer dat die volgende 100 jaar nog zo lang duren…

 

Naschrift: Met dank aan Zacharias Sawor voor de achtergrondinformatie over de geschiedenis van Sowek.