Ad Plante

Mijn naam is Ad Plante, geboren te Sneek in 1950. Mijn ouders werkten allebei in het onderwijs, mijn vader stond eerst in Sneek voor de klas en later in Rotterdam. In 1953 verhuisden we naar het Zendingshuis in Oegstgeest, ter voorbereiding op een uitzending naar Nederlands Nieuw-Guinea. Onze eerste standplaats in Nieuw-Guinea werd Korido op het eiland Supiori, een buitenpost werd dat genoemd. Er woonden geen gezinnen, alleen vrijgezellen. Gelukkig duurde dat niet lang en kregen we gezelschap van familie Van der Kamp. Mijn vader gaf les aan de JVVS, de Jongens Vervolg School. Kinderen in Nieuw-Guinea gingen in hun eigen woonplaats (kampong) naar de 1ste, 2de en 3de klas en vanaf de 4e klas kwamen ze in een internaat terecht. In Korido had je twee internaten: één voor jongens en één voor meisjes. Het was een heel klein plaatsje met slechts een paar honderd inwoners, twee toko’s, één kerk, een politiepost en een polikliniek die geleid werd door zuster Roos. Door de politiepost en de polikliniek kwamen er dagelijks veel mensen vanuit de omgeving, ook om handel te drijven met de Hollanders. Zij brachten vaak verse vis en groente, eigen gemaakte voorwerpen zoals maskers, pijl en boog, maar ook kippen, krokodillen, schildpadden en exotische vogels.

Grote zus

Op een dag kwam er een man met zijn dochter en wilde mijn vader spreken. Hij wilde dat mijn ouders zijn dochter adopteerden en een Nederlandse opvoeding zouden geven. Dat had enige uitleg nodig. Het bleek dat zijn dochter Rachel ging trouwen met een jongeman, die heel goed kon leren, in Hollandia op school zat en daarna naar Nederland zou gaan om te studeren. “”Als hij terugkomt””, aldus de man, “”dan kleedt hij zich zoals u, praat, denkt, doet en handelt zoals u. Als hij dan met mijn dochter uit de kampong trouwt wordt dat niks. Maar als u haar een Hollandse opvoeding geeft, dan lukt het vast wel””. “”Tegen zoveel wijsheid kunnen wij niet op””, riep mijn moeder. Zo kreeg ik er een grote zus bij. In de zomervakantie was het de gewoonte dat alle leerlingen terug naar huis gingen en dus ging ook mijn zus Rachel terug naar haar dorpje Aidiru. Ik, toen vijf jaar oud, mocht mee: vijf weken lang logeren bij Rachel. “”Als hij heimwee krijgt moeten jullie hem terugbrengen””, bedong mijn moeder voor de zekerheid. Ik kreeg inderdaad heimwee, maar pas toen ik weer thuis was; toen wou ik weer terug naar Aidiru!
Onderweg naar Aidiru, gingen we ook bij de familie Sawor in Sowek langs, de aanstaande schoonfamilie van Rachel. Rachels aanstaande, Zacharias, was er toen niet, die zou ik pas veel later in mijn leven ontmoeten.

 

Jonathan

In Aidiru staat één gebeurtenis me nog op het netvlies gebrand. Ik had daar een vriend, Jonathan, een minder begaafde jongen, die de gewoonte had zijn behoefte te pas en te onpas te doen, op elke plek. Je behoefte deed je op de kakus (WC), een gat in de vloer, en niet over de pint (rand). De dorpelingen spraken Jonathan er elke keer weer op aan. Op een kwade dag was het weer zover: Jonathan deed weer zijn behoefte ten overstaan van de gehele goegemeente. Ik gaf hem toen een douw en al kakkend viel hij in het water: hij was des duivels! Aidiru, toch al niet zo groot, was te klein: dat zijn maatje hem dit flikte!
35 jaar later bracht Erik, echtgenoot Vien de dochter van Zacharias en Rachel Sawor, een bezoek aan Aidiru. Jonathan viel hem onmiddellijk aan in de veronderstelling dat ik het was! De hele kampong kwam eraan te pas om Erik te ontzetten. Zo gek was Jonathan dus niet, of de gebeurtenis heeft diepe indruk op hem gemaakt. Helaas, toen ik Aidiru in 2006 weer bezocht leefde hij niet meer.


Beschermengel

In Korido had ik een eigen prauw en ging dagelijks in zee vissen en zwemmen en voordat we naar huis gingen nog even mandiën (baden, zwemmen) in de kali (rivier). Ik heb er een fantastische tijd gehad, maar we hadden wel een beschermengel. Zo hebben we in drie verschillende huizen gewoond, waarvan er één afgebrand is, maar niemand mankeerde wat.

Het jaar daarvoor werd ik gebeten door een giftige slang en heb het overleefd zonder serum, want dat was er toen niet. In juli 1957 gingen we op vakantie naar Nederland en zouden op 16 juli of op 30 juli vliegen. Het engeltje bepaalde dat we 30 juli vertrokken want op 16 juli 1957 voltrok zich een verschrikkelijke ramp.
Op http://www.aviacrash.nl/paginas/neutron.htm  kunt u dit lezen. Lees ook in mijn blog hoofdstuk Jayapura 2: hoe klein de wereld is, of het moest zo zijn.

 

Fak Fak

De tweede standplaats werd Fak Fak: weer vier jaar een onbezorgde jeugd, maar nu zonder Rachel, haar vader vond Fak Fak toch wel wat ver van Aidiru. We vonden het allemaal erg jammer dat ze er niet meer bij was. Fak Fak was heel anders dan Korido: veel groter en er waren auto’s, welgeteld twee, beide van de mariniers. Soms mochten we meerijden en dat was erg spannend. In Fak Fak moesten we ook naar school, van 7 tot 1 uur met twee pauzes. We kregen les van tante Machtold en als er geen onderwijzers waren kregen we les van mariniers met onderwijsbevoegdheid. Dat was spannend: die gasten gaven les in uniform en daar hadden we wel ontzag voor. We voelden ons dan net kleine mariniertjes. Klas 1 tot en met 6 zat bij elkaar: protestanten, katholieken en moslims in één lokaal. Dat was toen gewoon, behalve met godsdienstles, dan vluchtte iedereen weer naar zijn eigen…

Foto’s Korido en Fakfak

Bevoorrecht

Ook in Fak Fak heb ik veel gezwommen en vooral gevoetbald op het voetbalveld of bij laagwater op de karang in de baai bij de leprakolonie. Op een middag waren we aan het voetballen, toen één van mijn vriendjes de bal ophaalde die in zee terecht was gekomen. Plots riep hij dat hij gestoken was en ging naar huis. Toen ik thuiskwam hoorde ik dat hij overleden was. Met Toos Adriaanse, een vriendin van mijn moeder, ben ik naar zijn huis gegaan en heb een hele tijd stil bij zijn bed gezeten. Volgens zijn vader was hij gestoken door een giftige vis. Ik begreep er niets van, een paar uur geleden hadden wij nog gespeeld! Het heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Ik zie mezelf nog steeds zitten bij het bed. Al met al, met veel hoogte- en ondanks dieptepunten, heb ik er een geweldige tijd gehad. Een nadeel was dat ik later in Nederland moeite had met het tempo (geen dulu meer) en elke dag, de hele dag naar school op je stoel dudukken (zitten). Mijn gedachten vlogen voortdurend terug naar Nieuw-Guinea. Het was geen heimwee, want Nederland vond en vind ik nog steeds geweldig. Het is een bevoorrechte plek in de wereld en dat is iets wat veel Nederlanders niet beseffen. Toch ervaar ik het ook als een voorrecht dat ik in Nieuw-Guinea ben opgegroeid. Ik voel me verbonden met het volk en het land en ben trots dat Zacharias Sawor mij destijds vroeg om samen met hem en anderen Stichting Rajori op te richten.

 

‘’Papua-virus’’

In augustus 2006 ben ik teruggekeerd voor het waterproject en heb mijn oude woonplaatsen bezocht. Mijn dochter van 12, Janneke, is mee geweest en het doet me goed te zien dat zij nu ook last heeft van “het Papua-virus”. Bij haar afscheid zei ze: “Pappa, hier kom ik nog 20 keer terug. De liefde en vriendschap gaan hier veel dieper dan bij ons in het westen. Hier kunnen we leven met heel weinig en tevreden zijn. Thuis moet er weer van alles en morgen willen we weer meer.” Hé, herken ik dat, was dat wat ik bedoelde?
Ik heb dan ook een vaderland en… een moederland. Ik leef in twee werelden.
De reis is opgedragen aan mijn vrouw Anneke, Janneke’s moeder, die ons de gelegenheid en de ruimte heeft gegeven om dit allemaal te doen in de wetenschap dat zij dit mooie land nooit zal kunnen bezoeken vanwege haar handicap. Ik dank je voor alles Anneke, ik hou van je.

Als u wilt reageren dan kan dat op: E-mail mij , ik zal u zeker antwoord geven.

Om u een indruk te geven van het eiland Supiori een kort filmpje van het Wereld Natuur Fonds

Ad Plante